Lucifer

“Ik kom voor meneer Van Engelen.” Met zijn forse gestalte in de deuropening van het verzorgingstehuis verduistert de man een deel van de entreehal. Onder de zilveren drietand op zijn indigo maatkostuum prijkt de spreuk ‘Acta est fabula’. Het spel is afgelopen.
“U bent toch niet de maatschappelijk werker?” zegt de receptioniste schuchter.
De vreemdeling peilt zijn omgeving. “Als u dat wilt, dan ben ik dat. Ik kom uw probleem oplossen.”
“Godzijdank.” Ze begeleidt hem door de gang. “We worden een beetje gek van hem. Hij draait de godganse dag rockmuziek, de hele gang stinkt van de wiet en hij kan de vrouwelijke bewoners niet met rust laten.”
“Laat mij maar met hem praten. Ik los dit op.”
Hij houdt halt voor kamer 01-11 en aarzelt als hij ziet dat de laatste ‘1’ door het ontbreken van een schroefje ondersteboven is getuimeld. “Engelengetallen. Leuk geprobeerd.”
Kort nadat hij de kamer heeft betreden beginnen alle deuren in de gang in hun sponning te trillen. Helwit licht priemt door de kieren en het sleutelgat van kamer 01-11. De wietlucht in de gang wordt verdrongen door de geur van zwavel; onweer is in het kielzog van de vreemdeling meegelift.
Als de man weer op de gang staat is alles stil. Rook trekt op. Met angst in hun vaalgrijze ogen staren bewoners de man in indigo na als hij naar de uitgang beent.
“Bent u al klaar met hem?” zegt de receptioniste hoopvol.
“Dat kan je wel zeggen. Avé.” De man steekt zijn hand in de lucht; in de handpalm prijkt een verse brandplek met de contouren van een crucifix.

Advertentie