De weg naar de Hemel

Het ging goed met de wereld, er was ruimte voor optimisme: acht banen asfalt moest de toestroom van nieuwe zielen vast en zeker aankunnen. Maar meer asfalt leidde tot meer verkeer, verhitte gemoederen en uiteindelijk agressie.

Nu staan de asfaltmachines langs de onvoltooide toegangsweg weg te roesten. Nieuwe zielen zullen hun plek in de Hemel als vanouds moeten verdienen: door blootsvoets het grindpad te nemen tot de bijna oneindige ivoren wenteltrap. Maar eenmaal boven gekomen zal de portier hen met open armen één voor één verwelkomen, opgelucht dat hem de stress van honderden gelijktijdig binnenstormende zielen bespaard is gebleven.

Beproeving

“Werkelijk waar,” galmde het tussen het oude hout en de enorme pilaren. Slechts een half dozijn heiligenbeelden en een afbeelding van Het Laatste Avondmaal waren aanwezig als stille getuigen. “Ze had memmen als scheerriemen en een flamoes als een verwaarloosde schotwond, maar ik heb de geweldigste seks van mijn leven gehad. Als ik er aan denk krijg ik weer een tent in mijn broek.”
Achter het rooster dat hen scheidde klonk een verzwaarde ademhaling.
“Alles hebben we gedaan: 69, op zijn hondjes, en zelfs de missionarishouding. Nondeju, die meid heeft me van mijn impotentie genezen.”
Hol gestommel volgde. “V-vijf weesgegroetjes en tien onzevaders,” stamelde de jonge kapelaan. “Ga heen met de vrede van God.”

Feestverhaal

Met een boodschappenlijstje in de hand duwt de schriele man het winkelwagentje tussen de schappen door, een bijna wanhopige blik achter zijn grote brillenglazen.
De supermarktmanager ziet hem speuren. “Zoekt u iets?”
“Ja, een kerststol.”
“Kijkt u eens.” De man gebaart naar het schap op heuphoogte.
“Nee, dat is een feeststol.”
“Dat is hetzelfde, hoor.”
De klant schuift zijn bril nog eens goed op zijn neus en slaat zijn boodschappenlijstje er op na. “O nee, absoluut niet. Mijn vrouw is altijd heel stellig in dat soort dingen. Vooral rond Kerstmis.”
“Er staat ‘feeststol’ op de verpakking, maar het is gewoon een kerststol,” houdt de manager vol.
“U kent mijn vrouw niet,” zegt de man met een onverstoorbaar strakke blik. “Zij is halfzwaargewicht worstelen geweest, ze had bijna meegedaan aan de Olympische Spelen van 1996. Als ik met het verkeerde thuis kom, stopt ze het in mijn kerstster.”
De manager worstelt met een opkomende lachstuip, maar blijft in zijn rol. “O, maar dit is echt hetzelfde, hoor. Vertrouwt u me maar.”
Aarzelend pakt de man de feeststol en legt deze in zijn winkelwagentje. “Als het niet klopt, stuur ik haar wel langs.”
“Dat is goed, hoor,” zegt de manager op zijn klantvriendelijkst en kijkt de man na. “Waarom loopt u zo moeilijk?”
Met een van pijn vertrokken gezicht voelt de man aan zijn derrière. “Ik kwam laatst met een feestboom thuis.”

Geen kerstverhaal

Ik loop door de buurtsuper. Bij de groenten staat een vrouw van bijna klassieke schoonheid met sluik, donker haar. In haar rieten mand heeft ze een brood en een fles rode wijn.
Een andere vrouw spreekt haar aan. “Hallo, Maria. Hoe is het met je zoon?”
“Hij groeit als kool,” antwoordt Maria.
Ik wil geen luistervink spelen, maar vang flarden op van een doorsnee moeder-tot-moeder-gesprek.
Onwillekeurig volg ik Maria op haar route door de supermarkt; ik moet dezelfde kant op. Ik zie dat ze een blauwe fles bronwater pakt. Geamuseerd associeer ik Maria met water en wijn en doe het af als een grappig toeval.
Bij de kassa staat ze voor me.
“Hoe is het met uw man? “ vraagt de caissière haar.
“Goed. Jozef heeft eindelijk weer werk.”
Nu valt mijn mond bijna open van verbazing. “Wat doet uw man voor werk, als ik vragen mag?”
“Hij is timmerman.” Onverstoorbaar rekent ze haar boodschappen af.
“Dat is mooi,” zeg ik, in een poging mijn verbazing te verbergen. “Er is gelukkig weer vraag naar ambachtslui.”
“Ja, gelukkig wel.” Maria lacht me beleefd toe en doet haar boodschappen na het afrekenen terug in haar mand. De wijnfles glipt uit haar hand en klettert op de tegelvloer. Ze kijkt naar de ravage, naar de wijnvlekken op haar kleren en begint te vloeken als een bootwerker.
Ik ben weer terug op aarde.

Lucifer

“Ik kom voor meneer Van Engelen.” Met zijn forse gestalte in de deuropening van het verzorgingstehuis verduistert de man een deel van de entreehal. Onder de zilveren drietand op zijn indigo maatkostuum prijkt de spreuk ‘Acta est fabula’. Het spel is afgelopen.
“U bent toch niet de maatschappelijk werker?” zegt de receptioniste schuchter.
De vreemdeling peilt zijn omgeving. “Als u dat wilt, dan ben ik dat. Ik kom uw probleem oplossen.”
“Godzijdank.” Ze begeleidt hem door de gang. “We worden een beetje gek van hem. Hij draait de godganse dag rockmuziek, de hele gang stinkt van de wiet en hij kan de vrouwelijke bewoners niet met rust laten.”
“Laat mij maar met hem praten. Ik los dit op.”
Hij houdt halt voor kamer 01-11 en aarzelt als hij ziet dat de laatste ‘1’ door het ontbreken van een schroefje ondersteboven is getuimeld. “Engelengetallen. Leuk geprobeerd.”
Kort nadat hij de kamer heeft betreden beginnen alle deuren in de gang in hun sponning te trillen. Helwit licht priemt door de kieren en het sleutelgat van kamer 01-11. De wietlucht in de gang wordt verdrongen door de geur van zwavel; onweer is in het kielzog van de vreemdeling meegelift.
Als de man weer op de gang staat is alles stil. Rook trekt op. Met angst in hun vaalgrijze ogen staren bewoners de man in indigo na als hij naar de uitgang beent.
“Bent u al klaar met hem?” zegt de receptioniste hoopvol.
“Dat kan je wel zeggen. Avé.” De man steekt zijn hand in de lucht; in de handpalm prijkt een verse brandplek met de contouren van een crucifix.

Iets nieuws

“Waarmee kan ik u van dienst zijn?” Nog net niet handenwrijvend loopt de autoverkoper op zijn potentiële klant toe.
De man speurt de showroom af. “Ik wil een auto die mijn buurman niet heeft.”
“Dat wil iedereen. Kan ik u interesseren in een SUV?”
“Nee, dat is zooo tweeduizend. Mijn halve straat heeft al zo’n ding.”
“Aha, meneer zoekt een bijzonder autootje. Een supercar, dan?”
De klant wuift het voorstel achteloos weg. “Die heeft Timmermans van nummer 28 al.”
“Hypercar?”
“Smits, van nummer 12. Een blauwe.”
Even is het stil.
“Dan blijft er nog maar één auto over: de Venom.”
“Venom?”
In de hoek van de showroom staat een ruimteschip op wielen te pronken. “De Venom Tempus Vortex ER is uitgerust met een Einstein-Rosenbruggenerator en kan…”
“Een watte?”
“Een wormgatgenerator. Deze vouwt het ruimtetijdcontinuüm terug in zichzelf en stelt u in staat om op uw werk te arriveren voordat u van huis bent vertrokken.”
“Die wil ik.”
“Maar… er is wel een wachtlijst. Deze optie wordt namelijk over drie jaar pas uitgevonden.”

Generatiekloof

Na een vluchtige kus voor oma ploffen de kleinkinderen op de bank, handen en ogen vergroeid aan hun smartphone.
Tanja heeft de moed al opgegeven en probeert zich te verontschuldigen bij haar oude moeder. “Vroeger moest je ze naar binnen sleuren, nu krijg je ze niet naar buiten. Ze zitten de hele dag online.”
“Online?” Oma doet moeite grip te krijgen op de eenentwintigste eeuw.
Desiree kijkt op van haar smartphone. “Jeweetwel, oma: YouTube, Twitter, Reddit …”
Oma’s betrokkenheid kent geen grenzen. “Wat is dat, lieverd?”
“Nou, je post bijvoorbeeld een subreddit en dan krijg je upvotes of downvotes. En met genoeg upvotes krijg je karma.”
Even is het stil, dan staat oma op. “Wie wil er kippensoep? Zelfgemaakt.”

Tijdreizen BV

Maandenlang heeft weduwe Hasselaer met haar vrouwen de stadsmuren verdedigd tegen Don Frederique en zijn leger Spanjaarden, maar zelfs de aanwezigheid van ons huurlingen kan de val van Haarlem niet voorkomen. En nu zit ik dus verwikkeld in een verloren strijd.

Vorige week nog lag ik bij Kornwerderzand en floten de kogels me om de oren in de Slag om de Afsluitdijk, maar daar hebben we tenminste de Duitsers zurück nach die heimat gestuurd.

Zodra ik terug ben in 3810 laat ik Onderhoud mijn tijdgordel nakijken, of ik vraag overplaatsing aan naar Religie. Da’s minder gevaarlijk.

Sterfbed

“Wat was het mooiste moment van je leven, opa?” vroeg Jonas, terwijl ze om hem heen stonden.
Het uitgemergelde lichaam van de oude man ging bijna verloren in het grote ziekenhuisbed. Met zijn vaalgrijze ogen doorzocht hij bijna een eeuw aan herinneringen en er verscheen een blos op zijn gerimpelde wangen. “Je oma was het mooiste meisje dat ik ooit gezien had,” sprak hij, amper hoorbaar. “Een engel op aarde.” Hij haalde langzaam en diep adem. “We waren voor het eerst samen op vakantie. We stonden op een berg die uitzicht bood over half Frankrijk.”
Op dat moment schoot hij in een onbedaarlijke hoestbui. Een verpleegster snelde te hulp.
“Opa heeft rust nodig, Jonas.” José maakte aanstalten tussen haar zoon en het bed te stappen, om de zuster te helpen. Haar vader te helpen.
De oude man herstelde zich en hief zijn knokige hand. “Het is wel goed.” Hij raspte zijn keel en mijmerde verder. “Margje – je oma – maakte haar blonde, golvende haar los en kwam voor me staan. Ik verdronk in haar blauwe ogen. ‘Met jou wil ik heel oud worden, Albert,’ zei ze. Vanaf dat moment was ik de gelukkigste man van de wereld.”
De stilte in de ziekenhuiskamer was voelbaar.
“En nu mag ik weer naar haar toe.”