Trollen

Op het internet is het geen onbekend verschijnsel, de ‘trollen’. Wezens (let op: genderneutraal) die er op uit zijn om onrust te stoken in discussiegroepen. Op zich geen probleem, want het voordeel van het internet is dat je doorgaans iemand kan blokkeren en dus rigoureus uit je leven kan bannen. CTRL-ALT-DEL.

Maar ook in de echte wereld zijn ze al enige tijd onder ons, de trollen. Ze zijn zich aan het vermenigvuldigen en schuwen niet langer de openbaarheid. Het zijn de wezens die hebben bedacht dat bepaalde woorden en uitspraken, tradities en gebruiken kwetsend kunnen zijn voor sommige bevolkingsgroepen en derhalve moeten worden aangepast of afgeschaft.

Dat de Engelse uitgeverij Puffin en de Roald Dahl Story Company hebben besloten sensitivity readers in te zetten om de verhalen van de legendarische schrijver aan te passen omdat de woorden ‘kaal’, ‘dik’ en ‘lelijk’ kwetsend zouden kunnen zijn, is van een nieuwe orde. Waar een publicist voorheen aan de schandpaal werd genageld voor gepeperde, extreme uitingen, loop je nu als schrijver het risico door een ongelukkige, onschuldig bedoelde woordkeuze al op het digitale schavot te belanden. Godzijdank gaan Nederlandse uitgeverijen vooralsnog niet mee in deze gekte, want ik moet er niet aan denken dat ik als schrijver zo op eieren moet lopen. De wereld heeft immers ook omeletten nodig.

Die trollen moeten zo snel mogelijk een enorme schop onder hun lelijke dikke reet hebben, voordat de schade die ze aanrichten niet meer te overzien is. Ze hebben ‘Sailor’ van Sailor en ‘Net als in de film’ van Toontje Lager al gekuist en Lucky Luke moet het tegenwoordig zonder zijn onafscheidelijke saffie doen. En als we de trollen niet tijdig een halt toeroepen, slagen ze er straks nog in Obelix zijn enige bestaansreden – het total loss timmeren van Romeinen – te ontnemen. Hij zal ze zelfs niet eens meer met grove taal te lijf mogen gaan.
In oorlogsverhalen zullen duizend bommen en granaten worden vervangen voor (biologische) rotte tomaten en waterballonnen, en griezelverhalen mogen zich niet meer in het donker afspelen omdat dat te eng zou zijn.

Maar zolang RTL7 nog films uitzendt waar de explosies, kogels en andere goddamn motherfucking shit ons om de ass vliegt, is er nog hoop. En die sensitivity readers mogen hun gang gaan, op één voorwaarde: dat ze alle 250 miljoen reeds verkochte Roald Dahl-boeken terughalen en zelf aanpassen.

Advertentie

Fruit op mijn huid

Ik moet van mijn financieel adviseur – dat kleine mannetje in mijn hoofd met zijn hand op mijn knip – meer op de kleintjes letten dus kijk ik bij de buurtsuper geregeld in de aanbiedingenbak. Omdat dit voor mij nieuw terrein is heb ik een fles doucheschuim met een fruitluchtje aangeschaft. Per abuis, want ik hou helemaal niet van zeepproducten vermomd als ooft. Dan raken mijn zintuigen in de war. Als mijn neus een geur ontwaart die mijn hersenen associëren met fruit, krijgen mijn smaakpapillen een impuls die aanzet tot watertanden en gaat mijn maag in de ontvangststand.

Verzorgingsproducten met een fruittintje zijn onnatuurlijk. Er kunnen nog zo veel boomknuffelende, rechtsdraaiende mueslidenkers roepen dat perzik en citroen goed is voor je huid en komkommer een probaat middel tegen rimpels, voor mij blijven het producten voor inwendige consumptie. Ik zie mezelf geen appelmoes op mijn huid smeren of avocado in mijn resterende haar. Ik wil niet ruiken naar een fruitmand als ik op een afspraakje ga, tenzij het mijn bedoeling is de dochter van de groenteboer aan de haak te slaan. En als bier goed zou moeten zijn voor je haar, laat ik dit liever in de kroeg aanbrengen.

Ik vraag me trouwens af of Andrélon’s Kokos Boost nog wonderen kan verrichten voor mijn grijzende melkboerenhondenhaar…

Het Groot Dictee

Zaterdag 2 november is het weer zover. Dan zal bij de ware taalliefhebber de avond niet in de echtelijke sponde worden doorgebracht met coïtale of anderszins seksuele escapades, maar zal de chaise longue in het volledig Feng Shui ingerichte woongebeuren het epicentrum zijn van cunnilinguïstische fijnproeverijen. Gewapend met schrijfaccessoires, al dan niet van elektronische aard, zal menig auteur in spe zich opmaken voor dit taalkundig pièce de résistance. Onder het genot van een cafeïnevrije cappuccino met een froufrou of alcoholvrij gerstenat met glutenvrije kaasovaaltjes zal men met samengeknepen derrière de kennis van etymologie, syntaxis en interpunctie kunnen toetsen, terwijl genderneutrale taalcuriositeiten in een mitrailleurtempo de revue passeren.
Zittend voor de breedbeeldflatscreentelevisie kan het hoofd weer worden gebroken over feeërieke Przewalskipaarden, gestreste penseelstaartbuidelmuizen en gekalligrafeerde blankebabybilletjesprivileges. Dus geen trendy social media anglicismen, maar literaire spitsvondigheden die zich niet in jip-en-janneketaal laten vertalen voor de plaatselijke bibliothecaresse.

Ik doe niet mee, ik heb niets met taal.

Taalnazi

Het taalgebruik van de gemiddelde Nederlander gaat zienderogen achteruit. De enige taalhulp die de jeugd buiten school lijkt te hebben is Google Translate en autocorrectie op tablet of smartphone. Opvoeders bieden hierin ook al weinig soelaas, zij hebben het op school geleerde allang overboord gegooid en laten zich leiden door verkeerde bronnen. Elke semi-analfabeet kan tegenwoordig een blog of socialmediakanaal beginnen en dit volgooien met de meest onvergeeflijke taalfouten. Taalfouten die veel onverschillige lezers voor waar aannemen en klakkeloos kopiëren. Argumenten als ‘iedereen doet het’ of ‘je weet toch wel wat ik bedoel?’ lijken een vrijbrief om er taalkundig op los te kunnen hakken.

Dit verschijnsel levert steeds vaker tenenkrommende fouten op. Een nachtmerrie voor elke taalpurist, ondergetekende inbegrepen. Als een politieagent met zijn bonnenboekje in de aanslag jeuken mijn handen om de dader op de digitale vingers te tikken, maar dat is onbegonnen werk. De verleiding is groot om op elke taalslak zout te leggen, maar ik hou me in. Ik val niet over elke uitglijder waar iedereen – ook ik – zich wel eens schuldig aan maakt, maar kan me wel mateloos ergeren aan fouten die voortvloeien uit onverschilligheid.
Mensen zoals ik noemt men tegenwoordig een taalnazi, een bijnaam waar ik aanvankelijk wat moeite mee had. Want wie wil er nu vergeleken worden met een handlanger van een van de grootste massamoordenaars uit de geschiedenis, alleen omdat je je kritisch bent op correct taalgebruik? Dat is hetzelfde als een vrouw die vrienden verzamelt op Facebook een facebookhoer noemen, of Sinterklaas beschuldigen van pedofilie omdat hij van kinderen houdt.

Het is een scheldnaam, bedacht door mensen die niet taalvaardig genoeg zijn om een vriendelijker alternatief te bedenken. Net als de pestkop op school die jou allerlei niet bestaande tekortkomingen toeschrijft om de aandacht van zijn eigen onzekerheid af te leiden.
Omdat ik als taalpurist ongetwijfeld vaker tegen deze kreet aan zal lopen ben ik het, in mijn onverwoestbare optimisme, gaan zien als een geuzennaam: ‘een erenaam die men zichzelf geeft, terwijl deze oorspronkelijk door anderen als scheld- of spotnaam werd gebruikt.’ (bron: Wikipedia).
‘Taalnazi’ is een scheldnaam die ik met trots zal dragen. Omdat ik trots ben op mijn taalvaardigheid en de taak die ik mezelf heb opgelegd als taalhoeder. Ik moet van mezelf namelijk streng zijn en waken voor fouten, wil ik als schrijver serieus genomen worden. Als ik een boek wil uitgeven moet het niet redelijk zijn of adequaat, maar goed, zo goed als ik het schrijven kan.
Dan ben ik maar een taalnazi.

Theezakjeswijsheid

De vraag die het labeltje van mijn theezakje me vanmorgen stelde, “Wat zou je nog heel graag aan iemand willen vragen?”, zou een simpele kunnen zijn, die nog vóór het nemen van de eerste slok Earl Grey beantwoord en vergeten is. Zoals het aan een vriend terugvragen van een uitgeleend boek of de vrijgezelle overbuurvrouw mee uit vragen. Maar ik heb geen boeken uitgeleend – dat ik me kan herinneren – en wie mijn overbuurvrouw kent weet meteen mijn antwoord op de tweede vraag.

Mijn lichaam heeft minstens een ontbijt en twee koppen koffie nodig voor er van ‘wakker’ kan worden gesproken, maar mijn grijze massa heeft aan deze Pickwick-uitdaging genoeg om ‘out of the box’ te springen. Moet die persoon zich per se onder de levenden bevinden?
Nog voor mijn kiezen mijn boterham met marmelade hebben verwerkt draait mijn brein al op volle toeren. Wat zou ik mijn vader, die al bijna dertig jaar aan Gene Zijde verblijft, willen vragen? Een breinbreker van de bovenste plank. Nog voor de koffie presenteer ik mezelf al de meest complexe esoterische, existentialistische of wetenschappelijke vraagstukken. Zou ik vanwege zijn nieuwe hoedanigheid wel met hem kunnen communiceren? Heeft die hogere vorm van bewustzijn überhaupt wel raakvlakken met onze wereld, of is hij ons al lang ‘vergeten’?
Maar voor mijn hersencellen oververhit dreigen te raken schiet de oplossing door me heen in de vorm van ‘Ockam’s Scheermes’: als alle factoren gelijk zijn, verdient de eenvoudigste uitleg de voorkeur. Het antwoord op de vraag, “Wat zou ik mijn vader heel graag willen vragen?” is dus simpel: niets. Ik heb geen onafgemaakte zaken met hem. Hij houdt van mij en ik van hem, tot in de eeuwigheid. Ik wil hem niets vragen, ik wil mijn armen om hem heen slaan, mijn gezicht in zijn regenjas begraven en zijn aftershave ruiken.

Die spreukenbedenkers bij Douwe Egberts moesten eens weten waar ze een mens mee opzadelen op de vroege morgen…

Dirk

Het is zaterdagmiddag en ik sta bij de buurtsuper de boodschappen in mijn onberispelijke, goudkleurige, bijna dertig jaar oude auto te laden, als ik een vergelijkbare auto in groen over het parkeerterrein zie draaien. Op zich niet zo bijzonder, want ik weet dat dit model niet uit het straatbeeld is weg te roesten. De auto draait met een wijde boog om me heen en komt verderop, vluchtig geparkeerd over drie parkeerplekken, tot stilstand. De man die uitstapt roept onmiddellijk associaties bij me op met Dirk, een van de meest kleurrijke creaties van Wim de Bie; een lijzige figuur met een ongeschoren bakkes in een geruit houthakkershemd schuifelt op me af. Een Joris’ Showroom-type dat ik, als ik leed aan vooroordelen, liever op afstand zou houden. Opnieuw blijkt het voordeel van geen vooroordeel. Terwijl ik bij de kassa stond blijkt ‘Dirk’ zich al te hebben staan verbazen over de onwaarschijnlijk lage kilometerstand van mijn “gouwe ouwe” en voor ik het weet vergelijken we gegevens en ervaringen over onze klassiekers en is Dirk voor mij geen sjofele, zonderlinge vreemdeling, maar een liefhebber, net als ik.

Nooit klaar

Het lijkt steeds vaker voor te komen: op een rit van A naar B volg ik gedwee de aanwijzingen van Vlaamse Lucy op en neem nietsvermoedend de bocht. Stop. Een wegafzetting wegens werkzaamheden. Hier ook al. Ik was me er niet van bewust dat het plaveisel hier alweer versleten was of het straatmeubilair aan vervanging toe. Maar misschien moest de verantwoordelijke gemeenteambtenaar zijn toegewezen budget opmaken omdat hij anders volgend jaar minder budget toegewezen zou krijgen.

Ik denk eerder dat het de menselijke drang tot bouwen is. Mensen zijn Doeners. Net als de bouwvakkertjes uit de jaren tachtig poppenserie ‘De Freggels’ moeten we altijd ergens mee bezig zijn, om het bezig zijn. ‘Ledigheid is des duivels oorkussen’ zeiden onze grootouders, bang dat we uit verveling kattenkwaad zouden gaan uithalen. Het wordt ons met de paplepel ingegoten door Bob de Bouwer en Klus de kabouter en fabrikanten van powertools spelen hier handig op in door speelgoedversies van hun producten op de markt te brengen. Klantenwerving onder het kluskroost, met als motto ‘jong geleerd is oud gedaan’. Alles voor het Hornbach-gevoel (wat dat ook mag zijn). De Nederlandse televisie heeft een continu aanbod van huis-, tuin- en keukenverbouwprogramma’s en volgens de reclamefolders op de mat lijden bouwmarkten chronisch aan ‘spectaculaire klusweken’.

Zelfs als het niets te maken had met inkomen of sociale wetten zouden we werkelozen waarschijnlijk eerder zien als luilakken dan bofkonten. Daarom is het des te vreemder dat spreuken over een leven zonder werk populairder zijn dan kreten als ‘arbeid adelt’. Zo wacht ik stiekem nog steeds op de dag dat mijn werkgever zal zeggen: “Het werk is op, we zijn klaar. Ga lekker naar huis, je bent vrij.”
Kan ik eindelijk al die achterstallige klusjes afmaken.

Watjes

Omdat ik uit een warm nest kom en een stabiele, onbezorgde jeugd heb gehad heb ik een stevig fundament. Het gebouw dat Ikke heet staat al zo lang overeind dat de elementen er weinig vat meer op hebben. In tegenstelling tot veel gebouwen van latere datum, die bij het kleinste briesje al schudden op hun grondvesten.
Arie Boomsma zou mij niet over de streep kunnen trekken met een aangepraat trauma: “Hoeveel van jullie hebben hun gum wel eens op de grond laten vallen?” Natuurlijk, ook ik ben gepest op school en ik herinner het me als de dag van gisteren, maar ik heb het afgesloten. Net als andere negatieve momenten in mijn leven heb ik het achter me gelaten. Anders zat ik nu als publiek vermaak te janken bij Patty Brard, John Williams of een van de andere commerciële sentimentgoeroes omdat ik niet klussen kan, mijn financiën vreselijk uit de klauw heb laten lopen of de buren tegen me in het harnas heb gejaagd.

We zijn watjes aan het worden. Ons land dreigt ten prooi te vallen aan het LOI-syndroom: we denken dat we steeds slimmer worden. Elk schaafwondje en elke bult moet psychologisch worden geanalyseerd om ‘het een plekje te kunnen geven’. Als gevolg van deze vestzakpsychologie begint de mensheid te lijden aan een soort collectief gebrek aan zelfvertrouwen. Het bewijs hiervan zijn de talentenshows die als paddenstoelen uit de grond schieten. Drie rijen dik staan onze kinderen te popelen om voor een semi-deskundige jury de wereld en zichzelf te bewijzen dat ze best wel iets kunnen. De winnaars hebben hun 15 minuten roem (aldus Andy Warhol), maar verdwijnen al gauw achter de verliezers aan in de vergetelheid. En een enkeling zien we bij Wendy van Dijk terug in een poging van zijn/haar obesitas af te komen.

Misschien kunnen we in onze hang naar alles wat ‘retro’ is leren van het verleden:
even slikken, een pleister op de wonde en verder met je leven…

Klerenzooi

Ik ben een moderne man. Ik kook zonder de rookmelders af te laten gaan, weet hoe mijn stofzuiger werkt en doe zonder protesteren de afwas, als de vaatwasser om welke reden dan ook zijn werk niet kan doen. En van tijd tot tijd hang ik de was op. En ook al is dit anno 2015 geen wereldklus, mijn hobby zal het nooit worden.

Ik heb geen bijbel nodig om in wonderen te geloven. De wonderbaarlijke wasvermenigvuldiging openbaart zich gemiddeld eenmaal per week aan mij; als de bodem van mijn portemonnee zo lang uit het zicht bleef als die van mijn wasmand, was er in mijn huis geen sprake van een recessie.
Tijdens het legen van de wasmachine besef ik waarom ‘verloskundige’ nooit een keuzevak van me is geweest. Als bijna al het wasgoed zich in één matrasovertrek heeft teruggetrokken is het nauwelijks anders dan een de bevalling van een baby met een waterhoofd. En als na een flinke krachtsinspanning deze baby wordt gevolgd door een nat katoenen navelstreng en dito nageboorte is de belevenis compleet.
Het ophangen van de was is een groot puzzelfestijn, als je van puzzelen houd. Dat doe ik niet. Tijdens huishoudelijke klusjes als dit wens ik zo weinig mogelijk hersencellen aan te spreken. Omslagdoekachtige dingesen zonder herkenbare in- of uitgang drapeer ik zo snel en kreukvrij mogelijk over het wasrek en ook het memoryspel der duizend sokken kan mij gestolen worden.
En welke fielt van een ontwerper heeft op een gegeven ogenblik zijn hoofd zo hard gestoten dat hij besloot kleding op de markt te brengen met stiknaden en labels aan de buitenkant? Ik heb al meer dan eens een shirt met lange mouwen drie keer achter elkaar buitenstebinnen staan peuteren om tot de conclusie te komen dat ik het bij aanvang al bij het juiste eind had.
En na afloop kan ik niet anders concluderen dat zich ergens in mijn huis een wormgat of tijdkromming moet bevinden, want in de uren dat ik met de was bezig ben geweest, is er elders in huis nog geen uur verstreken…
Conclusie: er zijn leukere manieren om met lingerie bezig te zijn.

Toedeloe

Na een Intercity-hobbelrit van vijf kwartier sta ik op Centraal Station Utrecht, waar de kou met behulp van mijn iets te dunne broek besluit mijn blaas verder te bewerken. De bewegwijzering laat mij in het ongewisse over de weg die tot mijn opluchting moet leiden, maar ik weiger de informatiebaliemedewerker lastig te vallen. Hoe moeilijk kan het zijn om een latrine te vinden, ook al ben je tien jaar niet meer in het winkelhart van Utrecht geweest? Gelukkig weet ik dat ‘2theloo’ trendy Engels is voor plee, anders zou het nog een vochtige speurtocht kunnen worden. Maar volgens de plattegrond bevindt het dichtstbijzijnde gemak zich op Paars 25. Om het hoekje. Maar daar zit een filiaal van ABN AMRO, een bank die vast niet zit te wachten op mijn inleg. Volgens een tweede plattegrond bevindt het dichtstbijzijnde privaat zich aan de andere kant van het winkelcentrum. Omdat mijn trein pas over veertig minuten vertrekt en mijn blaasspanning nog geen prostaatbedreigende waardes heeft bereikt, besluit ik de traverse te nemen over de bouwput die Hoog Catharijne heet, op weg naar mijn uiteindelijke verlossing.
Achter de glazen gevel van deze ‘toedeloe’ prijken enkele schappen met souvenirachtige prullaria en achter de kleine kassabalie van het aquarium staat een jongedame in een soort fastfoodrestaurant-outfit. Ik doe twee stappen terug om mezelf ervan te vergewissen dat ik niet zo meteen mijn blaas sta te legen in het verkeerde etablissement en loop vervolgens het souvenirwinkeltje door. Even later sta ik voor de pretparkachtige tourniquetautomaat die de retiradejuffrouw met schoteltje en breiwerkje tot een nostalgisch begrip heeft gedegradeerd. Ik gooi mijn eurodubbeltjes in de toegangsrobot en hoor het hekje ontgrendelen, waarna het apparaat me een kaartje aanbiedt. Vanwaar deze papierverspilling? Zit er binnen een gepensioneerde conducteur te popelen om er een gaatje in te mogen knippen? Is mijn toiletbezoek fiscaal aftrekbaar? Of kan ik op vertoon van dit plaatsbewijs korting krijgen op de prullaria in eerdergenoemde winkel? In een rebelse bui laat ik het kaartje onaangeroerd, in de hoop dat anderen mijn voorbeeld volgen en de machine een verstopping krijgt die met geen laxeermiddel te verhelpen is.

De toiletbelevenis is nog niet ten einde. Het urinoir blijkt te zijn voorzien van een in het glazuur meegebakken afbeelding van een golfhole-met-vlag. Midden in de pot. Hier slaan de psychologen van de urinoirfabriek de plank dus finaal mis. Met een afbeelding van een vlieg naast de afvoergaatjes is mijn oerinstinct nog wel uit te lokken tot een gerichte actie, maar bij gebrek aan affiniteit met Tiger Woods’ broodwinning ontbreekt bij mij elke verleiding om te gaan staan figuurplassen. Ik neem dus afscheid van mijn blaaswater op de ouderwetse, knoeivrije manier. Toedeloe.